top of page

ONDERWEG NAAR WONDERLAND

Ik herinner me nog dat het raam open stond. Er was een lichte bries die riep om eruit te klimmen en op mijn koersfiets te springen om naar het feestje te gaan. Dit was twee uur nadat mijn moeder de deur had toegeslagen omdat ik vegetariër wou worden. Dat vond ze nooit leuk. Ze hield er niet van als ik verandering bracht in mijn leven. Haar eigen leven daarentegen was een rollercoaster van veranderingen. Mijn moeder heeft drie vriendjes gehad. Drie waarvan ik eigenlijk alleen de namen en het geluid van hun brulstem ken. De eerste was mijn vader. Af en toe vraag ik mama wie hij was maar dan kijkt ze me aan alsof ik net heb gevraagd of Hitler een goede man was. Een enorme frons in haar verrimpeld voorhoofd en gesloten lippen is de enige reactie die ik krijg.  

​

De tweede man was Tony, die zat in een rolstoel. Je zou denken dat hij haar geen pijn kon doen of kon tekeer kon gaan. Toch was Tony de beste bruller van de drie. Hij had een zware stem. Ik weet niet of dat door de longkanker kwam of door de sigaretten die hij tijdens zijn ziekte rookte. Ooit had ik een sigaret van hem gestolen. Dat was niet de slimste zet van mezelf want het was de laatste van zijn pakje. Tony duwde me met zijn rolstoel op de plastic keukenstoel en gooide met volle kracht een volledig pakje Winston sigaretten voor me op tafel. “Je wil beginnen met roken? Begin dan maar Alice, alles in één keer. Nu”, zei hij met zijn norse stem tegen mij. Na de vierde sigaret gaf ik over, en dan werd hij vurig boos omdat ik het pakje niet volledig kon oproken. Uiteindelijk had mijn moeder na twee jaar samen zijn met Tony eens een vrouw gekust op een feestje. Toen Tony hier achter kwam heeft hij naar mijn moeder geroepen dat ze een exorcisme nodig had. Hij is weggerold in zijn rolstoel en we hebben hem sinds toen nooit meer teruggezien.

​

De derde man was Chris. Ik vind persoonlijk dat alle mannen die Chris heten knap moeten zijn. Zo heb je al die knappe acteurs met de voornaam Chris, zoals Thor van The Avengers. Helaas was deze Chris niet zo knap. Deze Chris heeft toen hij jong was nooit zijn acne verzorgd waardoor zijn huid een beetje lijkt op een maanlandschap. Hij heeft altijd minstens één snotje loshangen in zijn neus, zijn hemd is twee maten te groot en zijn broek twee te klein. Hij woonde maar drie maanden bij ons omdat hij niet tegen een stootje kon. Hij kreeg tranen in zijn ogen als ik met mijn ogen rolde om een van zijn achterlijke uitspraken. Zo zei hij eens dat als ik niet beter mijn best deed op school, ik maar in de prostitutie moest gaan werken want “daar heb je het lichaam wel voor”. Mijn mama was verliefd op hem en moest daar dus altijd mee lachen, dat snapte ik niet. Mijn moeder zegt nooit veel, ze laat alles gebeuren en heeft nooit de drang om hulp te bieden als iemand het moeilijk heeft. Toen Chris vertrok zei hij dat mijn moeder kapot was. “Niet mentaal”, zei hij, “maar zoals een microgolfoven, kapot”. Ik heb haar nog nooit zien huilen. Ik heb haar wel zien lachen, maar nooit oprecht. Er zit altijd een klein fonkeltraantje in haar oog, een droevige wolk. Ze wordt ook vaak boos. Toen ik haar zei dat ik vegetariër ging worden riep ze “stop met te leven in wonderland, Alice!” Dat is haar favoriete uitspraak. Ze smeet de houten deur van mijn kamer toe. Door de wind ging hij terug open en trok ze nog eens extra hard aan de klink. Ik hoorde het slotje van de deur draaien en voor ik het wist zat ik opgesloten in mijn kamer.

​

“Alice… Alice… Alice.” Een klein zacht stemmetje riep buiten mijn naam. Ik stak mijn blonde krullen door het slaapkamerraam en zag Lex op het gras staan met een geniepige blik. “Wat?”, zei ik. Lex grabbelde even in zijn jaszak en pakte er trots een klein zakje uit met twee roze pilletjes. Er kwam een kort gevoel van twijfel in mijn hoofd want ik wist wat die pillen waren. Ik sloop naar de deur en hield mijn oor tegen het hout om te luisteren of mijn moeder ver genoeg zat zodat ze mij niet zou horen. Ik wierp mijn jas, schoenen en handtas door het raam op Lex en maakte me klaar om te springen. Hij spreidde zijn armen en zette een grote glimlach om te tonen dat hij klaar was om me van anderhalve meter op te vangen. Ik viel op hem en hij zakte door zijn knieën. Hij keek naar mij en grinnikte om de schaamte weg te spoelen. Zo renden we samen het grasveld af tot in het Sint-Annabos. “Laat zien”, zei ik tegen Lex. Hij nam het roze zakje weer uit zijn jaszak en liet de pilletjes zien. De pilletjes waren roze met het logo van Superman erop gegraveerd. “Mijn broer zei dat je hier superkrachten van krijgt”, vertelde Lex. “Ik weet niet Lex, ik heb nog nooit xtc genomen”, zei ik. “Alice komaan, je wou het toch proberen?” Lang nadenken moest ik niet. We keken naar elkaar en glimlachten. Hij legde voorzichtig een supermanpilletje op mijn handpalm. Voor even staarde ik ernaar, daarna stak ik het snel in mijn mond zonder er bij na te denken. Het was vies, alsof ik net een afwastablet had doorgeslikt. Een chemische smaak die even in mijn keel bleef hangen.

Het was niet de eerste keer dat Lex xtc nam. De eerste keer was een jaar geleden, hij was toen vijftien. Ik was bij hem en we hadden toen ook twee pilletjes gekregen van een vriend. Ik wou het heel graag eens doen maar ik ben op het laatste moment van gedachte veranderd. Lex niet, hij nam de pil en we hebben samen heel de nacht op zijn kamer gezeten tot het was uitgewerkt. We hadden de gekste gesprekken en de beste knuffels.

​

Mijn hele lichaam begint te trillen. Er komt een warme gloed door elk adertje van de arm waar ik een gerolde sigaret in vast heb. Mijn handpalmen plakken aan elkaar en ik voel me een tikkeltje misselijk. “Lex, ik voel me niet zo lekker”, zei ik in paniek. “Haha, geef het tien minuutjes, je lichaam snapt gewoon niet zo goed wat er aan de hand is.” We zitten in het Sint-Annabos. Door de bomen heen zie ik de Haven Van Antwerpen. De lichten zijn vaag. Alsof ik de hele tijd mijn ogen half toeknijp, dat voelt wel leuk. Ook mijn lichaam voelt lichter maar niet slap. Lichtjes, alsof ik op een wolk zweef. Lex gebruikt de zaklamp van zijn telefoon om naar mijn pupillen te kijken. Hij zegt niets over mijn ogen en lacht gewoon. Vervolgens vraagt hij of ik eens naar de zijne kijk. “Wow, dat is groter dan toen op je kamer”, zei ik. “Lex, ik heb wel het gevoel dat het werkt.” Ik probeer recht te staan en voel me extatisch. Mijn armen voelen licht dus ik spreid ze als een vogel, nog even en ik kan vliegen. Niemand op de wereld kan me nu nog slecht laten voelen. Ik huppel langs het bospad samen met Lex het bos in. De bomen ruizen door de wind heen en ik hoor de avondvogeltjes nog vrolijk fluiten. Beter dan dit wordt het leven niet. De spieren in mijn kaken worden moe van het glimlachen. Lex en ik dansen samen de nacht uit in het bos.

​

Gisterenavond was misschien wel de beste avond van mijn leven. Het is ergens in de namiddag. Dat merk ik door de stand van de zon. Rond vijf uur staat die altijd aan de rechterkant van mijn kamer. Mijn moeder staat aan mijn bed met haar armen gekruist gepaard met de iconische frons in haar wenkbrauwen. “Waar was jij, ik was doodongerust. Ik heb je minstens vijftien keer gebeld”, zei ze kwaad. “Ik was bij Lex, sorry ik had moeten bellen. Ik was mijn gsm vergeten en het was niet alsof ik door mijn opgesloten kamer iets kon zeggen tegen jou.” Ze zucht diep en stapt met luide voetstappen de kamer uit. De deur slaat ze met alle kracht in haar lijf dicht en ze me laat achter in bed. Ik loop snel naar de lavabo die zich aan het raam bevindt. Bijna stikkend geef ik alles over dat in mijn maag zit. Ik voel me kotsmisselijk en leeg, mijn hoofd bonst harder dan de deur die mijn moeder toeslaat en mijn lichaam trilt van oververmoeidheid. Toch neemt dat mijn blijheid niet weg, ik ben zo gelukkig. Men zegt dat je na drugs een ‘dip’ voelt, maar ik heb me nog nooit zo goed gevoeld.

​

Shit mijn telefoon, is Lex wel oké thuisgekomen? Vijftien gemiste oproepen en negen berichtjes binnen van mijn moeder. Rollend met mijn negeer ik deze. “En, hoe voel je je?”, stuurt Lex. “Geweldig, nog eens doen?”, antwoord ik.

Ik wil hier niet meer wonen. Ik leef in een gevangenis en mijn moeder is de directeur. Het leven wordt me hier in dit huis compleet ontnomen. Er liggen twee sportzakken op de zolder die ik naar mijn kamer sleur en ik begin met inpakken. Twee broeken, twee truien, al mijn onderbroeken, mijn pak tabak en twee briefjes van vijftig euro die ik kreeg van Chris kreeg voor Kerst. In dezelfde kleren waarmee ik in slaap was gevallen stap ik de woonkamer door waar mijn moeder met een glas rode wijn op de bank zit. Ze vraagt waar ik heen ga. “Naar Lex, ik moet hier weg.” Ze spreekt me niet tegen maar rolt wel met haar ogen. Ik sluit de voordeur en vertrek weemoedig naar Lex. Iets in mij wou dat mijn moeder achter me liep en mij vastpakte, helaas is dat een verhaal van een ander leven.

​

“Dag Alice? Lex is boven op zijn kamer, ik wist niet dat je ging komen?”, vraagt Lex zijn moeder. “Ja, sorry. Ik heb wat ruzie thuis en ik zie het even niet zitten, mag ik hier een tijdje logeren?” De moeder van Lex, Caroline, is er altijd al geweest voor mij. Toen ik vijf was heeft mijn mama me even bij hen thuis afgezet omdat ze niet kon zorgen voor mij. Ze moest veel werken om een dak boven ons hoofd te houden. Er is geen moment geweest dat ik niet welkom was bij Caroline. “Natuurlijk, heb je al gegeten? Anders zet ik een bordje klaar. Weet je mama dat je hier zit?”, vraagt ze. “Jaja, en ja dat mag wel als dat niet te veel moeite is.” Caroline knijpt in mijn kaken, glimlacht, en loopt langs de woonkamer naar de keuken.

Ik woon op Linkeroever, een plek waar je haast enkel het water van het meer hoort klinken en de wind door de bomen hoort ruizen. Lex woont in Borgerhout, hier hoor je auto’s snel optrekken en dan weer hard remmen, sirenes van allerlei soorten en af en toe een dronken schizofrene man die staat te tieren tegen een muur. Dit stukje van de stad staat nooit stil, misschien daarom dat ik hier zo graag ben.

 

Lex is niet verbaasd als ik zijn kamer binnenstap met mijn sportzakken. Hij pakt meteen de luchtmatras uit de kelder en begint met blazen. “Zeg uhm, die dealer van die pillen. Wie is dat eigenlijk”, vroeg ik. “Ik heb het telefoonnummer van mijn broer gekregen. Hij staat in mijn telefoon ik zal hem straks even geven. Je mag wel niet meer dan één keer in drie maanden zo een pilletje nemen.” Hij kijkt geniepig naar mij alsof ik het al had gedaan. “Waarom, ga ik dan dood of zo?”, vraag ik nijdig. “Misschien wel. Ik denk dat als je het veel doet het gewoon niet zo leuk meer is.” Dat begreep ik wel. Mijn lievelingseten was vroeger een croque monsieur in de ochtend. Maar nu heb ik dat te veel gegeten en vind ik het helemaal niet meer lekker.

​

Alleen naar een dealer gaan is best eng. Ik weet nooit hoe ik me moet gedragen. Ik wil niet overkomen als het vijftienjarige meisje met blond frizzelhaar dat ik ben maar ook niet als een grote gangster. We hadden om tien uur afgesproken op het Sint-Jansplein, achter de hoek van Lex. Ondertussen is het al half elf en is er geen spoor te bespeuren van ‘PILdokter69’. Kwart voor elf en ik krijg honger. Op het plein bevindt zich de beste wok van heel Antwerpen. Tien loempia’s voor twee euro, een koopje zoals geen ander. Uit het raam zie ik een jongen met een elektrische step, een joggingpak en een petje van Nike. Mijn gsm trilt in mijn jeansbroek door een berichtje “Ik sta voor de wok.” Shit. Ik open de deur van de wok met mijn rug. In de ene hand heb ik de loempia’s vast en in de andere een verschrompeld briefje van vijftig euro. “Pildokter?” Hij kijkt naar mij en is verbaasd dat ik jong ben. “Gefeliciteerd, jij bent waarschijnlijk mijn jongste klant ooit.” Ik weet niet of ik moet lachen of me schamen. Hij geeft me een zakje met drie pillen, een blauwe, een groene en diezelfde rode als een week geleden. “Sorry, dit klopt niet. Ik had er maar één besteld?”, vraag ik aan hem. “Je bent een nieuwe klant, dit zijn gratis voorproevertjes. De blauwe is de hardste, daarna de groene. En die rode doet niet zoveel. Veel plezier ermee.” De deal ging sneller dan ik dacht, makkelijker dan iets bestellen op restaurant. Als die rode de zachtste is, dan neem ik gewoon die rode en die groene pil in één keer. En dan houd ik de blauwe voor een speciale gelegenheid.

​

Ik had Lex een bericht gestuurd dat ik vanavond even naar mijn moeder ging om alles uit te praten. Hij zou het nooit goedkeuren als ik alleen drugs zou nemen in de stad. Hij had me de sleutel gegeven zodat ik binnen kon als ik terugkwam. Terwijl mijn vingers heen en weer gaan op het toetsenbord van mijn telefoon wordt het licht van mijn scherm wazig. Ik herken dit gevoel, het is begonnen. Ik kijk naar het water van de schelde dat kletst tegen de kade. De zonsondergang ziet er prachtig uit. De oranje gloed, doet aanvoelen alsof ik op vakantie ben in een zuidelijk land. Op Linkeroever is de zonsondergang honderd keer mooier. Ik besluit om naar daar te fietsen. Fietsen voelt magisch. Mijn voeten gaan vanzelf vooruit op de trappers. Ik kan eeuwig blijven gaan, tot de zon terug opkomt. De muziek die door mijn koptelefoon vloeit raakt elke zenuw in mijn lichaam. Vorige week had ik met Lex heel het album ‘Grace’ geluisterd, van Jeff Buckley. Dat doe ik nu weer, zijn stem klinkt heilig in mijn oren. Ik blijf fietsen, en fietsen en fietsen. In de verte hoor ik muziek. Het komt vanuit de noord kant. Ik race naar Antwerpen-Noord alsof mijn leven er vanaf hangt. Ik ga zo snel dat ik bijna kan vliegen.

​

Er hangen allemaal lichtslingers die in elkaar overgaan, het lijkt één grote regenboog. All Along the Watchtower van Jimi Hendrix wordt gedraaid. Mijn heupen swingen mee met de muziek en mijn nek gaat van voor naar achteren. Ik wandel wat door de menigte en bestel een cola aan de bar. De muziek klinkt als duizend kleine lichtpuntjes in mijn hersenen. Elke noot is een lichtje dat aangaat. Een groepje dertigers staan te dansen bij de speakers. Ze nodigen mij uit om mee te dansen, een van hen pakt mijn arm en swingt er wat mee. Ik kan niet stoppen met lachen.

Het is vier uur s ’nachts. Ik stuur Lex een berichtje, ik zou niet willen dat hij ongerust is. ‘Ik ben onderweg, ik zie je graag. Je bent echt een goeie vriend.’ Het feestje is stilaan afgelopen en ik neem mijn fiets om terug naar Borgerhout te fietsen. Hij gaat veel trager dan daarnet, alsof  ik dubbel zo hard moet trappen om vooruit te raken.

​

“Hoe was het gisteren met je moeder?” Ik open mijn ogen en Lex staat boven mijn bed met een blik vol nieuwsgierigheid. “Huh wat?”, zeg ik verward. “Jij en je moeder? Gisterenavond? Je ruikt wat raar.” Hij stelde veel vragen in één keer. “Uhm, ik ben wat vrienden tegengekomen en we zijn op café gegaan. Ik heb mama niet gezien, ze was niet thuis”, Zei ik, in de hoop dat hij mij zou geloven. “Welke vrienden en welk café? Heb jij nog vrienden buiten mij?”, vroeg hij. “Lex alstublieft nu niet. Ja, ik heb nog vrienden buiten jou van school en zo. Stop erover en laat mij doen.” Hij maakte me boos. Hij gaf me het gevoel dat ik nergens kon doen wat ik wou. Het maakt niet uit waar ik naartoe ga. Overal in de wereld is er wel iemand die mij wilt tegenhouden. Ik haat dit leven.

​

De moeder van Lex staat in de keuken een middag-salade te maken. “Wil je wat sla, Alice? Je ziet er best moe uit?” Ze sprak me aan alsof ze vroeg waar ik geweest was. Een vraag die ik echt niet wou beantwoorden. “Ik ben gisteren nog even naar buiten gegaan. Ik denk dat ik vandaag terug naar mijn moeder ga.” Een leugen dus, waar zij volledig in trapte.

​

Lex was niet boos toen ik wegging, hij begreep het wel. Hij was best blij toen ik vertelde dat ik terug naar huis ging en het goed wou maken met mijn moeder. Maar niks was minder waar. In mijn broekzak zit nog een briefje van vijftig en eentje van tien. Genoeg voor een treinticket naar een plek waar ik van niemand nog moest horen. Het station is druk en mijn hoofd is overgevoelig aan de hoeveelheid mensen die hier rondlopen. Ik koop een ticketje naar Brussel en vertrek zonder plannen richting de hoofdstad.

​

Ik kom aan in Brussel Centraal rond tien uur s ’avonds. Het blijft druk, drukker dan mijn hoofd aankan. Mijn lichaam bibbert een beetje van de kou. Ik grijp in mijn broekzak naar mijn portemonnee om mijn treinticket weg te steken en vind een blauw pilletje. Dit is de pil dat die dealer me gisteren gaf. De blauwe was de sterkste zei hij. Als het geluid en gezelschap gisteren zo magisch voelden op die pillen, dan zou dat nu toch hetzelfde moeten zijn? Ik zet me neer op een bankje aan perron drie in het station en neem zonder twijfel de blauwe pil.

Het duurt niet lang voor mijn lichaam weer warm aanvoelt en de lichten beginnen te schimmeren. Het geluid van de mensen hoor ik niet meer. Ook niet als ik me erop concentreer.  Misschien moet ik mijn moeder toch maar een berichtje sturen dat ik naar huis kom. Als ik even spaar, en goed ga werken dan vind ik voor mezelf een plekje waar ik gelukkig kan worden. Terwijl ik met één hand mijn telefoon uit mijn zak probeer te halen en met mijn ander de sportzakken bijhoud botst iemand tegen mijn schouder. Mijn telefoon valt van het perron. Shit. Ik klim snel op de sporen om mijn gsm op te rapen. Twee lichten komen in mijn richting.

​

Alice in wonderland.

bottom of page